Gistermiddag bezocht ik Rijkmuseum Twenthe. Een goede vriendin vertelde me ooit dat de museumjaarkaart haar ‘had gered’ in een moeilijke periode van haar leven. Nu denk ik niet dat ik gered moet worden maar ik snapte wel wat ze bedoelde. De zondag is lang als je niet samen gaat wandelen, samen koffie drinkt, samen op de bank een boek leest, samen niks doet.

De deur uit en een andere deur binnenlopen waar mensen zijn en kunst. De grote expositie van Tischbein deed me niks, blijkbaar was het bijzonder dat hij in die tijd gevoelens van de geportreerden wist vast te leggen maar de zoete glimlachjes, de blosjes en de schuchtere blikjes  kwamen niet binnen, poesieplaatjes. Ontzettend knap geschilderd, prachtige stofjes en kantjes maar er was geen ingang naar het nu.

Die was er wel in een tussenliggend zaaltje. Een rij foto’s van een huilend meisje, betraand, dikke ogen. Zelfportretten van Melanie Bonajo, de tekst erbij: Thank you for hurting me, I really needed that…

Die foto’s. Ik zie het voor me, de kunstenaar die op een rotmoment de camera pakt en op dat moment een selfie maakt. Het lijkt belachelijk, onecht, maar ik herken het. Ook in de verdrietigste momenten ben je je van jezelf bewust. Je zakdoek is nat dus je moet opstaan om een nieuwe te pakken, tranen die op het kussen druppen, dus je al die verschrikkelijke schlagermuziek gaat over mij, je loopt langs een donker raam en ziet je wallen, je verfrommelde zelf. Je hoort een gierende snik van onder het middenrif en denkt toch even, overdrijf ik niet? Ik kan mezelf niet vergeten.

De tekst; thank you for hurting me, I really needed that…Het voelt vals, ik had die pijn niet nodig, het is niet eerlijk, ik wil het niet. Maar het komt binnen omdat ik ergens deze weken ook wel eens gedacht heb; ik had teveel geluk, ik was er te zeker van, anderen hebben niet zoveel geluk. Ik ben op mijn plaats gezet.

De volgende zaal dan maar; rijen en rijen foto’s vol lege stations, verlaten gebouwtjes, half overgroeide spoorbanen. Ik zie de estethiek, de geschiedenis maar amper want ik kan alleen maar denken aan Arjen die in elk land dat we bezochten naar het station wilde om treinen en oud materieel te fotograferen. Een altijd weer terugkerende, liefdevolle discussie omdat het niet mijn ding was maar ik wel wist dat hij er blij van werd. Boven staan dozen vol met het soort foto’s dat hier hangt, door hem zelf afgedrukt in de donkere kamer-kast toen hij nog thuis woonde bij zijn ouders. Ik ren haast door de zaal en weet dat ik er met blijere ogen, met zijn ogen, naar had kunnen kijken als we hier samen hadden gelopen.

En dan de troost. Er zijn een paar kunstwerken in het Rijksmuseum die ik altijd even opzoek als ik er ben. De Monet, rots aan het strand, vruchtenhagelkleurtjes. Redon, wat vage bloemen op een groot doek, rust. Het beeld van Jezus op het langgerekte ‘Takkie’ vormige ezeltje, grappig aandoenlijk. Breitner, meisje in kimono, vertrouwd. 

En ik zag opeens in de tekening van Arno Kramer een zinnetje: ‘We would forever ascend in all images and in our language’. Ja dat klopt, dat zouden we. We zouden opstijgen, beter worden, groeien. En nu, wat nu? Stoppen, vallen en doorgaan met stijgen, ja dat moeten we.

Mijn vriendin had gelijk. Kunst maakt het misschien niet makkelijker, dan dat maar het redt wel, het confronteert, het troost.

Het redt me een beetje van lege dagen, een leeg hoofd, een leeg hart.

Danielle Spoelman